5. Leertheorie

Niet iedere leerling leert op de zelfde manier. Ook zijn over de opvatting hoe stof door te geven aan de lerende veranderd. In de loop van de geschiedenis zijn er een aantal belangrijke leertheorieën ontstaan. Echter voordat we het over een leertheorie kunnen hebben moet eerst een andere belangrijke vraag beantwoord worden.

5.1 Wat is leren?

We spreken van leren wanneer iemand meer kennis heeft verworven, iets van buiten heeft geleerd, een regel heeft toegepast, een vaardigheid heeft verworven, vooruitgang heeft geboekt, een andere houding heeft aangenomen. (Boekaerts en Simons; Leren en instructie, 1993).

In het citaat wordt leren beschouwd als het verwerven van kennis of een vaardigheid. Echter er ontbreekt hierin nog een deel. Als toeval een rol speelt in het vertonen van een vaardigheid, mag dit niet direct op het leren geschoven worden. Als iemand voor het eerste honkbal speelt en de bal de eerste keer raakt, mag er dan gesproken worden dat deze persoon heeft geleerd hoe hij de bal met raken? Nee, want dit kan op een toeval berusten. Voor het zelfde geld slaat hij iedere volgende keer mis. We kunnen alleen van leren spreken als er sprake is van een relatieve stabiele verandering. Dit kan ook anders worden zegt:

Leren is het voor een persoon tot stand komen van een betekenis of een verandering van betekenis met een relatief duurzaam karakter. (S.M. Bolhuis, Leren en veranderen bij volwassenen, 1995)

Leren zorgt dus voor een duurzame gedragsverandering. De leerlingen ondernemen, bewust maar ook onbewust, veel activiteiten tijdens het leren. Deze zogenaamde leeractiviteiten zijn mentale activiteiten of denkactiviteiten welke dus niet direct observeerbaar zijn.

Om verschillende vormen van leren binnen een school te onderscheiden in combinatie met digitale didactiek maak ik gebruik van de volgende indeling:

  • formeel leren;

    Van formeel leren is er sprak als het leren doelbewust en op een systematische wijze plaats vindt. Dit leren leren wordt 'opgelegd' door de docent in de vorm van een cursus, opleiding of een losstaande opdracht. Vaak zijn dit ook opdrachten waar het voornamelijk draait om cognitieve kennis te vergaren. Voorbeelden van formeel leren welke betrekking hebben tot de digitale didactiek zijn:

  • een online cursus;
  • werken in een virtuele werkruimte;

    (ELO, Elektronische Leer Omgeving), waarbij de leerlingen tussen de fysieke bijeenkomsten kunnen werken aan opdrachten.

  • zelfgestuurd leren;

    Bij het zelfgestuurde leren bepaald de leerling wat hij gaat leren. Hierbij kiest hij voor zijn eigen leerdoelen en leerstrategieën om zijn competenties te verwerven. Dit leren vind vaak plaats binnen een stage of project. Bij het uitvoeren van projecten leren de leerlingen meer dan alleen wat er gevraagd is in de omschrijving van de opdracht. De leerlingen bepalen hier voor een deel hun eigen doelen en strategieën waarmee ze toe gaan werken naar een eindproduct.

  • ervaringsleren.

    Bij het ervaringsleren is het leren meer een bijzaak dan een hoofddoel van de activiteiten. Het leren wordt hier niet gepland, de lerende is zich niet bewust van dat hij bezig is met leren. Als de lerenden een product moeten ontwikkelen dan moeten ze hier voor enige kennis verkrijgen over dit product. Deze informatie moeten ze verwerken om te kunnen gebruiken bij de ontwikkeling van het product. De leerling ziet in zulke opdrachten vaak het product als hoofddoel en de weg hoe er een goed product gevormd wordt als bijzaak. Echter gaat het bij het leren om de weg hoe het product vorm krijgt en niet direct om het uiteindelijke product. Van de weg hoe het eindproduct gemaakt wordt moeten de leerlingen hun kennis zien te verkrijgen. In het produceren van een product zijn de leerlingen afhankelijk van informatiebronnen. Dit kunnen boeken, websites maar ook externe experts zijn waar mee gecorrespondeerd kan worden via het internet.

    Leerlingen hebben en ontwikkelen een aantal bekwaamheden waarmee ze weer verder werken om zich andere bekwaamheden te kunnen verkrijgen. Bij het verkrijgen van nieuwe kennis kan maakt een leerlinge gebruik van de declaratieve en procedurele kennis.

    • declaratieve kennis;

      Dit is kennis welke al aanwezig is en welke paraat is om te kunnen gebruiken of toe te kunnen passen. Declaratieve kennis bestaat uit kennis van relaties tussen objecten. Zo is er een relatie tussen een vogel en veren maar ook tussen een vogel en het vliegen.

    • procedurele kennis.

      Procedurele kennis bevat procedures en regels zoals 'als dit.. dan dat', 'weten hoe'. Zo kan er een conclusie worden getrokken als iets vleugels heeft dan kan dit vliegen.

    Als een leerling onderscheid moet maken tussen verschillende dieren en deze moet indelen de groepen vleeseters, planteneters en alleseters eerst een stuk kennis hebben over wat deze groepen inhouden en een aantal dieren kennen om onderscheid te kunnen maken. Met deze parate kennis kan er verder gewerkt worden door andere regels hieraan te koppelen zoals vleeseters hebben snij- en hoektanden. Als er een procedure is geleerd dat er snij en hoektanden nodig zijn om vlees te eten kan de leerling bij het zien van een kaak met snij en hoektanden het gegeven dat dit organisme vlees eet er aan koppelen.

    5.2 Behaviorisme

    Binnen het onderwijs zijn er een aantal leertheorieën. In de loop van de geschiedenis zijn er een aantal stromingen geweest van gangbare leertheorieën. De behavioristische leertheorie welke in het begin van de twintigste eeuw ontstond was een reactie was op de bewustzijnspsychologie. Innerlijke processen van de mens, zoals het denken, willen en voelen behoren volgens de behavioristen niet in de psychologie thuis. Deze verschijnselen worden echter niet onderkend maar zijn niet objectief als waarneembaar gedrag te bestuderen. Het waarneembare gedrag dient als onderzoeksobject. Een stimulus, een prikkel van buiten welke op het te onderzoeken organisme in werkt, zorgt voor een bepaalde respons in de vorm van een waarneembaar gedrag. Het straffen en het belonen zijn hierbij belangrijke factoren in het verkrijgen van een gedragsverandering. Zo kan bij het afleren van storend gedrag in een klas straffen en belonen een rol spelen. Door op het juiste moment te straffen maar vooral ook te belonen als het goed gaat kan er een gedragsverandering bewerkstelligd worden. Uit meerdere onderzoeken is wel gebleken dat het belonen van positief gedrag meer effect oplevert dan het afstraffen van negatief gedrag.

    Dit concept van positieve en negatieve bekrachtiging, stimuli, heeft een grote invloed gehad in de twintigste eeuw op het schoolse leren. Door de komst van de computer begon in de jaren 60 van de twintigste eeuw de psychologie zich meer in te interesseren in de processen die zich in het brein afspelen tijdens het leren.

    5.3 Cognitivisme

    Duizenden stimuli komen bij het kort sensorische geheugen. Als al deze impulsen opgeslagen zouden worden zouden de hersenen overspoeld raken met informatie. Een groot deel van deze binnenkomende stimuli worden meteen al weg gefilterd. Het beperkte deel van de stimuli die echter overblijft, waar de aandacht opgevestigd is, wordt doorgestuurd naar het korte termijn geheugen. In het korte termijn geheugen kunnen deze stimuli worden door verplaatst naar het lange termijngeheugen of naar het werkgeheugen. Als het naar het werkgeheugen wordt verplaatst wordt er al aanwezige kennis uit het lange termijngeheugen gehaald en de nieuwe kennis hiermee geconfronteerd. Er kunnen dan drie dingen gebeuren:

    • er gebeurt niets;
    • de nieuwe kennis wordt toegevoegd aan de al bestaande kennis in het lange termijngeheugen, dit wordt assimilatie genoemd;
    • de nieuwe kennis brengt een wijziging aan in de al bestaande kennis, de gewijzigde kennis wordt als volgt opgeslagen in het lange termijn geheugen (adaptatie).

    Het inzicht in het behaviorisme heeft ons een aantal inzichten gegeven in het leerprocessen welke onder de noemer conditionering samen gevat kunnen worden. Deze theorie geeft een achtergrond van het aanleren van automatismen en motorische vaardigheden waarbij belonen en straffen een belangrijke rol spelen. Het cognitivisme geeft meer inzicht in het verwerkingsproces van het menselijke brein. Waar echter deze twee theorieën zich niet of nauwelijks mee bezig houden is het sociale, emotionele en intentionele aspect van leren.

    5.4 Constructivisme

    De huidige maatschappij vraagt andere vaardigheden dan de vijftig jaar geleden. Door de veranderende vraag veranderen ook leertheorieën om in te kunnen spelen op deze veranderingen. Momenteel wordt het leren minder gekoppeld aan het volgen van een opleiding of het zitten op school. Het leren gaat ons hele leven door. Hierdoor is het mogelijk dat er veel meer door een individu invloed uitgeoefend kan worden in zijn eigen leerproces. Deze verandering vereist wel van de leerling dat hij zich hierop aanpast en dat ze gaan 'leren leren'. Niet alleen vereist dit een verandering aan de kant van de lerende maar ook aan de kant van de opleidende. De school moet gaan inspelen op het feit dat ieder een individueel leerproces heeft en zal deze moeten begeleiden. Een belangrijke vraag hierin is hoe er in gespeedd kan worden op de verschillen tussen de individuele leerlingen. De leerlingen krijgen naar mate ze verder komen een steeds groter aandeel in de manier van en welke kennis en vaardigheden ze opbouwen. Deze benadering van het leren wordt de constructivistische theorie genoemd.

    Het mag voor zich spreken, desondanks wordt hier nogmaals onderstreept, dat de komst van de constructivistische leertheorie niet betekent dat andere, zoals de bovenstaande, leertheorieën hiermee komen te vervallen. Het is een extra mogelijkheid die erbij komt waarbij een stuk motivatie en houding van de leerling zelf ook van belang is. Want zonder een actieve rol van de leerling zelf zal deze ook niet de volledige profijt kunnen halen uit deze leermethode.

    De basis van het constructivisme komt voort uit het werk van Paiget, de Gestalt-psychologen Bartlett en Bruner. Er is echter geen eenduidige leertheorie te formuleren. De ene constructivist legt meer nadruk op de sociale kan van kennis terwijl anderen dit minder belangrijk vinden. Het constructivisme kan van uit diverse standpunten benaderd worden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er verschillende interpretaties ontstaan staan zoals het sociaal constructivisme, cognitief constructivisme, exogeen constructivisme, endogeen constructivisme en nog meer. Ondanks de grote verscheidenheid van gedachten binnen deze theorie blijft de basis van dat de werkelijkheid een subjectieve werkelijkheid is die we zelf creëren of construeren.

    Het vergaren van kennis is binnen de constructivistische leertheorie niet het passief opslaan van informatie welke door een docent wordt verteld in een overdrachtsmodel. Het is echter het construeren van de eigen kennis. Door actief bezig te gaan met de verkregen informatie kan deze worden omgezet naar kennis. Naast deze nieuwe kennis opbouwen is het van belang dat er ook verder gebouwd wordt aan de al bestaande kennis, dat deze kennis verder wordt uitgebreid. Nieuwe kennis wordt dan geconfronteerd met al bestaande kennis. Dit kan een gevolg hebben dat al bestaande kennis voor een deel wordt overschreven, wordt vervangen, maar ook dat er nieuwe kennis aan toegevoegd kan worden. Door gebruik te maken van de voorkennis, maar vooral ook deze voorkennis te ordenen en aan elkaar te koppelen kan het leerrendement van de leerling hiermee omhoog worden gehaald. Daarbij kan bij het activeren van voorkennis ook eventuele misconcepties nog gecorrigeerd worden.

    Ondanks de actievere houding welke de leerling aan moet nemen blijft het leren een doelgericht proces. Uit het doel kan de leerlingen zijn leerdoelen halen waardoor het leerproces succesvoller gaat verlopen. Deze leerdoelen hebben twee belangrijke functies, het vormen van de motivatie en het ijkpunt waar aan het resultaat getoetst kan worden.

    Om een gewenst effect van deze leertheorie te kunnen bereiken, dat de leerling zich als een actieve constructor opstelt om zijn kennis en vaardigheden te vergaren zal hij van goede faciliteiten voorzien moeten worden. Deze faciliteiten zijn niet alleen computerapparatuur maar ook (elektronische) leeromgevingen. Goede leeromgevingen weten leerlingen te stimuleren om verder te gaan en te ontdekken. Er voor zorgen dat de opdracht uitnodigt tot een activiteit is al een belangrijk begin. Echter volstaat een goede leeromgeving niet met alleen een opdracht. Door in deze leeromgeving van te voren al rekening te houden met de verschillende ervaringen en leeractiviteiten en hier op in te spelen wordt deze al veel krachtiger. Het is wel van belang dat het geheel realistisch blijft. Doelen zijn mooi om te halen maar er moet wel rekening gehouden worden dat de leerling het doel kan halen. Door actief gebruik te laten maken van de leeromgeving, door de leerling maar ook door de docent en andere experts, kan hier veel rendement uit gehaald worden waardoor de leerling zijn doelen kan bereiken.

© 2006- 2024 BioDesk.nl  -  All Rights Reserved  -  Disclaimer  -  download Flash externe link  -  Opmerking/vraag over deze pagina?